Bijbellezen moet je leren!

Bijbellezen moet je leren!

In Psalm 119:130 zegt de psalmist: “Het opengaan van Uw woorden geeft licht, het schenkt eenvoudigen inzicht.” En zo is het maar net. De Bijbel is uniek, want Gods Woord! En daarom is Bijbellezen iets dat je moet leren. Stapje voor stapje ontdekken wat de Allerhoogste bekendgemaakt heeft.

Plan
Kort gezegd leert de Bijbel ons wie God is en wat Hij doet. Bijbellezen is belangrijke om de Heere op de juiste wijze te (leren) kennen en te ontdekken waar Hij in de loop der tijd mee bezig is. Dat laatste heeft betrekking op Zijn Goddelijk plan, Zijn ‘voornemen’ (zie bijv. Efe. 1:11, 3:11 en 2 Tim. 1:9).
Waarheden die betrekking hebben op een bepaalde fase in Gods plan, kunnen en mogen niet zonder meer worden toegepast op een andere. Wij moeten het Woord der waarheid recht snijden (2 Tim. 2:15)! Wanneer bijvoorbeeld de bergrede, waarin de principes zijn weergegeven van het koninkrijk, dat in de toekomst op aarde geopenbaard wordt, letterlijk worden toegepast op de huidige periode der genade, dan leidt dat tot misverstanden. Dat er allerlei lessen in de bergrede te vinden zijn, ook voor ons, doet niets af aan het feit, dat de leer die daarin wordt verkondigd, betrekking heeft op een andere (toekomstige) periode. De kromme, en vaak verwarrende uitleg van deze verheven toespraak van de Heer Jezus, die vandaag te horen is in zowel kerkelijke als evangelische kring, getuigt niet van geestelijk wijsheid, maar van een schromelijk gebrek aan schriftkennis!

Het verband
Belangrijk is het principe dat een tekst of gedeelte niet moet worden losgemaakt van de context. Dat is het kader of het verband waarin een bepaald bijbelwoord of -gedeelte voor komt. Onderscheid wordt hierbij gemaakt tussen de directe context (= het verband waarin een woord of vers is opgenomen), en de indirecte of bredere context (= hoofdstuk of bijbelboek, waarin de tekst voor komt).
Wie geen rekening houdt met de context kan voor elke leer, hoe kwalijk ook, wel bijbelse grond vinden.
Het is een ernstige zaak, dat men soms op basis van een enkel woord, of een enkele tekst, uit z'n verband gelicht, tot geheel verkeerde conc¬lusies en uitleggingen komt. Zo worden bijvoorbeeld aan de 144.000 verzegelden uit Openbaring 7 allerlei identiteiten toegeschreven, terwijl uit het verband duidelijk blijkt, dat het hier gaat om verzegelden uit Israël en wel uit elke stam 12.000.
In verband met het lezen in de context zijn er een aantal vragen, die men zich kan stellen bij het (leren) lezen van de Bijbel:

a. Wie heeft het geschreven?
In Galaten 2:7 zegt Paulus, dat hem "…het evangelie onder de onbesnedenen toevertrouwd was, zoals aan Petrus dat onder de besnedenen." Dit is een belangrijke uitspraak van de apostel in verband met het verstaan van de bediening van beide broeders en hun medewerkers. De apostel Paulus had een bijzondere bediening van God ontvangen. Hij is de fundamentlegger van de huishouding (Gr. oikonomia) waarin wij nu leven, de "uitdeling van de genade van God" (Efe. 3:2- de Statenvertaling heeft hier: ‘bedeling’), waarin gelovigen gemeenschap hebben aan het geheimenis (vs. 9). Hij spreekt over het bijzondere werk van God in deze tijd: de uitroeping van het Lichaam van Christus, een volk uit de heidenen, dat wil zeggen: een volk uit het totaal-der-volkeren. De uitroeping, het bestaan en de toekomst van de gemeente was tot aan de bekendmaking door Paulus een geheimenis of verborgenheid (Statenvertaling). Zie Efeziërs 3:4-6.

De twaalven, die eerst discipelen van Jezus waren, en later apostelen werden, zijn door de Heer bijzonder onderwezen in het koninkrijk (Hand. 1:3 e.a.). In dat koninkrijk neemt Israël als volk de belangrijkste plaats in (vgl. Hand. 1:6). Paulus echter behoorde nimmer tot de twaalven, is ook nooit een discipel van Jezus geweest, maar is pas later door de opgestane en verheer¬lijkte Christus geroepen tot zijn bediening. Paulus heeft zijn boodschap niet ontvangen door overlevering, maar door rechtstreekse openbaring van de Heer Zelf (Gal. 1:11 en 12).
Het zal duidelijk zijn, dat deze (en nog meer) verschillen hun invloed hebben op de inhoud van hun brieven. Veel uitleggers gaan hier maar al te gemakkelijk en soms ook onwetend aan voorbij. Sommigen zijn gewoon eigenwijs en wíllen er zelfs niet van weten.
Wie echter geen onderscheid ziet of wil zien in de bediening van Paulus en die der andere apostelen, en daar bij het lezen van hun brieven geen rekening mee houdt, zal nooit komen tot een recht verstaan van de Bijbel en van de wil van God! De apostelen zelf hadden in ieder geval dat onderscheid wel, zoals ook blijkt uit wat Petrus zegt in 2 Petrus 3:15 en 16 nadat hij in dat hoofdstuk gesproken heeft over de tijd der zaligheid en de komst van de Heer: "... en beschouw het geduld van onze Heere als zaligheid; zoals ook onze geliefde broeder Paulus, naar de wijsheid die hem gegeven is, u geschreven heeft, zoals ook in alle brieven, wanneer hij deze dingen ter sprake brengt. Daaronder zijn sommige zaken die moeilijk te begrijpen zijn, die de onkundige en onstandvastige mensen verdraaien, tot hun eigen verderf, net als de andere Schriften."
Het laatste is ook vandaag nog zo: predikers die geen rekening (willen) houden met dít belangrijk onderscheid, brengen van de overige uitleg van de Bijbel eveneens vaak weinig terecht!

b. Aan wie is het geschreven?
Deze vraag vloeit voort uit de voorgaande. Als het van belang is te weten wie de afzender is van een brief, dan is het misschien nog wel belangrijker te weten wie de geadresseerde is.
Als voorbeeld noem ik hier de brief van Jakobus, waarover in de loop der kerkgeschiedenis veel verwarring is ontstaan, ja, soms gevechten geleverd zijn, terwijl de eenvoudige ziel zich afvraagt: waarom? 
Immers, de afzender wordt duidelijk vermeld: Jakobus, één van de apostelen der besnijdenis. Ook over de geadresseerden kan geen misverstand bestaan: de twaalf stammen in de verstrooiing (hs. 1:1). Jakobus (= Griekse vorm van de naam Jakob, de stamvader van Israël) richt zich dus bijzonder tot het volk Israël in z'n geheel; zijn broeders naar het vlees. Hij roept hen op tot een "zuivere en onbevlekte godsdienst voor God en de Vader" (1:27), zoals het een verbondsvolk betaamt. Hij roept hen eveneens op te geloven in Jezus Christus, zonder Wie niemand tot de Vader komt (vgl. Joh. 14:1 en 6) en zonder Wie niemand het ‘koninkrijk van Zijn Vader’ kan binnengaan (2:5, vgl. Matt. 25:34). Hij spreekt tot hen die gewend zijn samen te komen in hun synagoge (in 2:2 vertaald met 'samenkomst'). Hij vertelt hen, dat "een mens uit werken gerechtvaardigd wordt en niet alleen uit geloof" (2:24). Deze twee elementen, geloof en werken samen, zijn in het evangelie van het koninkrijk de voorwaarden om behouden te worden, dat wil zeggen: het koninkrijk op aarde in te gaan (zie Matt. 24:13 en 14).
Deze dingen laten zien dat de brief niet handelt over de wezenlijke zaken die te maken hebben met de gemeente van Christus, die God in deze tijd bezig is te vormen, maar betrekking hebben op Gods handelen met het volk van Israël. Dit betekent dus dat de Jakobusbrief ook van grote, profetische betekenis is in verband met het werk, dat God in de toekomst nog onder Israël zal verrichten!

Betekent dat dan, zoals sommigen hebben beweerd, dat wij aan deze brief eigenlijk niets hebben en we hem net zo goed uit de Bijbel kunnen scheuren? Nee, natuurlijk niet. Paulus zegt tegen Timotheüs: "Heel de Schrift is door God ingegeven en is nuttig om daarmee te onderwijzen, te weerleggen, te verbeteren en op te voeden..." (2 Tim. 3:16). De Jakobusbrief bevat ook voor ons, die leven in deze bedeling, geestelijke lessen en rijke waarheden. Wij moeten echter steeds weer bedenken: Heel de Schrift is wel voor ons, maar niet heel de Schrift handelt over ons!
Dat geldt ook voor deze mooie, maar weinig begrepen brief, getuige de vele misverstanden, die er door zijn ontstaan.

c. Op welke tijd heeft het betrekking?
Aansluitend op de vorige twee vragen is ook deze vraag belangrijk, want de Bijbel kent heel duidelijk onderscheid in tijden. Augustinus schijnt ooit gezegd te hebben: "Onderscheidt de tijden, en de Schrift is met zichzelf in harmonie". Wie dat onderscheid niet kent, of er geen aandacht aan schenkt, moet wel tot de conclusie komen, dat de Bijbel tegenstrijdige uitspraken bevat.
Om een voorbeeld te geven: In Mattheüs 24:13 zegt de Heere Jezus: "Maar wie volharden zal tot het einde, die zal zalig worden." Een duidelijke uitspraak. De apostel Paulus echter spreekt in Efeze 2 ook over de zaligheid en zegt iets heel anders. Hij schrijft (geïnspireerd door de Heilige Geest!) tot twee keer toe: "... uit genade bent u zalig geworden..." (vs. 5 en 8). Worden of geworden, groot verschil!
Nu doet zich natuurlijk onmiddellijk de vraag voor: Wie heeft gelijk, de Heere Jezus of Paulus? En dan moet gezegd worden: beide uitspraken zijn waar! Alleen, ze zijn uitgesproken in een totaal verschillende context en ze hebben bovendien betrekking op verschillende tijden.
Mattheüs 24:13 is een uitspraak in het kader van het "Evangelie van het Koninkrijk" (vs. 14) en heeft te maken met het ingaan in het koninkrijk, dat op aarde gevestigd wordt in de toekomst. Het ‘zalig worden' houdt verband met het ingaan in en beërven van het koninkrijk op aarde. De Heere Jezus zegt dit in Zijn rede over de laatste dingen, de voleinding van de wereld (Gr. ‘aioon’, eeuw – zie vs. 3).
Efeziërs 2:5 en 8 daarentegen spreken over het huidige tijdperk van de genade, waarin de “zaligmakende genade van God is verschenen aan alle mensen” (Titus 2:11) en dus ook verkondigd wordt. Nu betekent ‘zalig geworden zijn', dat je (door het geloof) nieuw leven ontvangen hebt en terstond deel uit maakt van het (verborgen) koninkrijk in de hemel (Kol. 1:13). Vandaar ook, dat Paulus zegt in Filippenzen 3:20 zegt: "Ons burgerschap is echter in de hemelen ..." We zien dus ook hier, dat de context duidelijkheid verschaft.

d. Waarom is het geschreven?
Tenslotte is het zinvol om je af te vragen wat de aanleiding en/of het doel is van een bijbelboek of -gedeelte. Mensen zeggen vaak dat er zoveel verschil is in de vier Evangeliën. 'Mattheüs schrijft dit, en Lukas zegt dat', 'hier is sprake van één blinde die genezen wordt, daar zijn het er twee', enzovoort. Bovendien worden sommige gebeurtenissen in het ene Evangelie uitgebreid verhaald, terwijl zij in het andere helemaal ontbreken! Hoe kan dat?
De verwarring is gelegen in het feit, dat men spreekt over vier Evangeliën, in plaats van vier evangelisten. Het is namelijk één evangelie, de blijde boodschap, verkondigd door vier evangelisten. Door hun getuigenis worden als het ware vier schijnwerpers gericht op de persoon van Jezus Christus, als de viervoudige Erfgenaam (Zoon). De evangelisten hebben hun eigen (door de Heilige Geest geleide en geïnspireerde) licht laten schijnen op Christus. Zij hadden ieder hun eigen 'opdracht'. Die opdracht was de aanleiding en het doel van hun boodschap. De evangelist Johannes zegt dat ook expliciet. Hij geeft aan het slot van zijn boek (hs. 20) een verklaring waarom hij zijn boodschap zó heeft geschreven: "Jezus nu heeft in aanwezigheid van Zijn discipelen nog wel veel andere tekenen gedaan, die niet beschreven zijn in dit boek..." (vs. 30). Hij was dus wel degelijk op de hoogte van wat de Heere Jezus allemaal gedaan had en hij heeft kennelijk bewust dingen weggelaten. In het volgende vers zegt hij waarom: "... maar deze zijn beschreven, opdat u gelooft dat Jezus de Christus is, de Zoon van God, en opdat u, door te geloven, het leven zult hebben in Zijn Naam" (vs. 31).

Welnu, zoals het Johannes' opdracht was om Christus te verkondigen als de Zoon van God, zo hebben ook de andere evangelisten hun opdracht nauwkeurig vervuld: Mattheüs verkondigt Christus als Koning, de Zoon van David; Markus verkondigt Hem als de Dienstknecht, de Zoon van Abraham; Lukas als de Mens, de Zoon van Adam en Johannes dus als de Zoon van God.
Dit verklaart de verschillen in de Evangeliën. De geschiedenis van de 'wijzen uit het Oosten' bijvoorbeeld staat alleen in Mattheüs, omdat het daar gaat om de Koning, die aanbeden wordt en geëerd met geschenken.

God spreekt
Zo ontdekken wij de grote verscheidenheid, en tegelijk de wonderbare eenheid van de Bijbel. Een kostelijk, uniek geschenk, dat de Heere ons heeft toevertrouwd. Het Woord, waarin Hij Zichzelf openbaart, waarin Hij Zijn eeuwig voornemen ofwel het plan der eeuwen bekendmaakt, en waarin Hij persoonlijk tot ons spreekt.
Laten wij ook dat laatste niet vergeten. Als wij de Bijbel lezen, spreekt God tot ons. Hij kan ons door een enkele tekst persoonlijk aanspreken om ons te leren aangaande de wegen die wij moeten gaan, zoals David getuigt in Psalm 32, waar de HEERE tot hem zegt: "Ik onderwijs u en leer u de weg die u moet gaan; ik geef raad, mijn oog is op u" (vs. 8).
God kan ons onderwijzen door een bijbelwoord of -gedeelte op ons hart te leggen als een persoonlijke lering. Hij geeft ons door Zijn Woord richting in het leven en leert ons te onderscheiden: "Want het Woord van God is levend en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard, en het dringt door tot op de scheiding van ziel en geest, van gewrichten en merg, en het oordeelt de overleggingen en gedachten van het hart" (Hebr. 4:12).
Juist omdat God Zich openbaart en Zijn wegen bekendmaakt, kunnen wij leren om ons leven in te richten naar Zijn wil. De apostel Paulus zegt in Efeziërs 5: "... en beproef wat de Heere wel¬behaaglijk is ..." (vs. 10). Dat toetsen kan alleen maar plaatsvinden aan de hand van Gods Woord. Alleen de Bijbel verschaft ons de juiste informatie over de persoon van God en Zijn werken, dus ook Zijn bedoelingen. Daarom de bede van Paulus in Romeinen 12: "En word niet aan deze wereld gelijkvormig, maar word innerlijk veranderd door de vernieuwing van uw gezindheid om te kunnen onderscheiden wat de goede, welbehaaglijke en volmaakte wil van God is" (vs. 2).
Bijbellezen moet je leren… om door "de Geest van wijsheid en openbaring Hem recht te kennen" (Efe. 1:17). Om geestelijk opgebouwd te worden " totdat wij allen komen tot de eenheid van het geloof en van de kennis van de Zoon van God, tot een volwassen man, tot de maat van de grootte van de volheid van Christus, opdat wij geen jonge kinderen meer zouden zijn, heen en weer geslingerd door de golven en meegesleurd door elke wind van leer, door het bedrog van de mensen om op listige wijze tot dwaling te verleiden, maar dat wij, door ons in liefde aan de waarheid te houden, in alles toe zouden groeien naar Hem Die het Hoofd is, namelijk Christus" (Efe. 4:13-15).
En, tenslotte, om het perspectief te ontdekken van de toekomstige heerlijkheid die over ons geopenbaard zal worden. Daar moet Paulus ook aan gedacht hebben toen hij aan de gelovigen in Filippi én voor ons in deze tijd, schreef: “Ik vertrouw erop dat Hij Die in u een goed werk begonnen is, dat voltooien zal tot op de dag van Jezus Christus” (Fil. 1:6).